zondag 12 september 2010

Samenvatting H1 t/m 3 lesgeven en zelfstandig leren Titus Geerligs&Tjike van der Veen

Geerligs- Lesgeven en zelfstandig leren

Hoofdstuk 1 Inleiding

Docentgestuurde manier van lesgeven:

1. Uniform.
Leerling verschillen worden genegeerd. Kennisoverdracht vindt plaats als eenrichtingsverkeer. Leerboek en bord staan centraal.

2. Gevarieerd
Er wordt van de leerlingen gevraagd gelijke doelen binnen een gelijk tijdsbestek te bereiken. Docent gebruikt verschillende werkvormen en leermiddelen. Sleur van de dag wordt doorbroken.

Leerling-gestuurde manier van lesgeven:

1. Interne differentiatie
Lesgeven wordt toegesneden op verschillende leerlingen. Leerlingen volgen één door de leraar uitgestippelde leerroute. Hoofddoel is dat zoveel mogelijk leerlingen de kerndoelen bereiken. Doelen worden per leerling bepaald.

2. Zelfstandig leren
Docent begeleidt op afstand. Leerlingen kiezen zelf de leerdoelen, leeractiviteiten, medeleerlingen, leermiddelen en toetsen etc. Biedt de mogelijkheid om tegemoet te komen aan verschillen tussen leerlingen.

Belangrijke redenen om over te gaan tot het nieuwe leren:

· Inspelen op verschillen tussen leerlingen in dezelfde klas. Meer aandacht voor ‘sturing’ van het leerproces door de leerling zelf.

· Docentgestuurd onderwijs bevoordeelt reproductief en passief leren. Voorbeeld: docent verteld dat de hoofdstad van Nederland Amsterdam is, volgende les vraagt de docent: Wat is de hoofdstad van Nederland? Leerling: Amsterdam. Zelfstandig leren is een constructief en zelfgestuurd proces. Kennis en vaardigheden zijn het resultaat van mentale activiteiten van de leerling zelf.

· Leerlingen moeten leerprocessen zelf plannen, controleren en sturen. Kerntaak van de docent wordt leersituaties inrichten waarin leerlingen zelfstandig kennis en vaardigheden kunnen verwerven en toepassen.

· In praktijksituaties is het gezamenlijk werken en zoeken naar oplossingen van problemen gangbaar.

· Er wordt steeds meer nadruk gelegd op het toepassen van leerstof in verschillende gebruikssituaties.

· Kennis veroudert snel en het is daarom geboden de leerlingen ook algemene vaardigheden te doen verwerven waarmee ze later bij kunnen blijven en over kennis kunnen communiceren.

· Samenhang tussen inhouden uit verschillende vakken komen aan bod.

Hoofdstuk 2 Lesgeven

Hoewel voldoende vakkennis een noodzakelijke voorwaarde is om een goede leerkracht te worden, hoeft het geen voldoende voorwaarde te zijn. Ongetwijfeld vormen vakkennis, het beschikken over bepaalde persoonseigenschappen en enige ervaring een onmisbare basis voor goed onderwijzen.

Lessituaties variëren van vak tot vak, van klas tot klas, van school tot school en van leerkracht tot leerkracht.

Lesgeven is niet enkel een verstandelijke aangelegenheid. Het is ook een tussenmenselijk gebeuren met alle daaraan verbonden gevoelsaspecten.

Sleutelvragen om een les weloverwogen te plannen en erover te reflecteren:

1. Welke leerdoelen heb ik op het oog?

2. Welk begingedrag bezitten de leerlingen gelet op de beoogde leerdoelen?

3. Hoe differentieer ik? (Hoe speel ik in op verschillen bij leerlingen).

4. Welke werkvormen en groeperingvormen gebruik ik?

5. Welke leermiddelen zet ik in.

6. Welke didactische volgorde breng ik aan?

7. Hoe en wanneer bepaal ik de leerresultaten?

8. Hoe faseer ik de les wat de tijd betreft?

9. Hoe motiveer ik de leerlingen zoveel mogelijk?

10. Hoe zorg ik voor een goede sfeer in de klas?

Vakkenintegratie: vakgrenzen zijn doorbroken en leerstof is van de betreffende vakken samengevoegd tot een geheel.

Vakkencoördinatie: vakgrenzen blijven bestaan maar er is toch gepoogd diverse leerstofonderdelen van vakken die verwant zijn zo goed mogelijk bij elkaar te laten aansluiten.

Het lijkt erop dat het leraarschap in vergelijking met vroeger zwaarder is geworden. Leerlingen zijn mondiger en minder gezeglijk geworden. Prestaties van de docent worden voor een belangrijk deel afgemeten aan prestaties die leerlingen leveren. Omdat het opleidingsniveau van de bevolking enorm is gestegen, bemoeien ouders zich actiever met de school en stellen zich veeleisender op.

Wellicht zal meer aandacht voor zelfstandig leren in de school de psychische belasting die gepaard gaat met het lesgeven aan volle klassen doen afnemen en het routinematig didactisch handelen doorbreken. De docent zal zijn energie doelmatiger en gevarieerder kunnen aanwenden en aldus meer bevrediging in zijn dagelijkse werk ervaren.

Hoofdstuk 3 Differentiatie en zelfstandig leren

Differentiatie in het onderwijs krijgt op vier wijzen gestalte:

1. Institutionele differentiatie
Organisatie van het schoolsysteem in scholen van uiteenlopend niveau en karakter. In de afzonderlijke schooltypen zijn de leerlingen gehomogeniseerd op basis van capaciteiten, voorkennis en belangstelling.

2. Differentiatie op schoolniveau
Heeft betrekking op de keuze van vakkenpakketten, profielgebonden programma’s, niveaudifferentiatie bij examens, groeperingsvormen van leerlingen en zittenblijven. Er wordt geprobeerd het onderwijs aan te sluiten op verschillen in capaciteiten, belangstelling en bestemmingsvoorkeur.

3. Differentiatie binnen de klas
Om goed te kunnen inspelen op verschillen tussen leerlingen in (voor)kennis en belangstelling, wordt de leerstof onderscheiden in basisstof en differentiële leerstof en varieert de docent qua werkvormen, leermiddelen en evaluatietechnieken.
Gaat niet alleen om optimalisering van het cognitieve leren van alle leerlingen. Het heeft ook motivationele en sociale oogmerken.

4. Zelfstandig en samenwerkend leren
Leerlingen meer zelfstandig laten leren loopt als een rode draad door de plannen voor onderwijsvernieuwing: leerlingen moeten meer zelf dingen uitzoeken, minder leunen op de docent.
Zelfstandig leren en samenwerkend leren kunnen goed gecombineerd worden. Samen leren is leerzaam. De groep biedt een sociale steun en zorgt voor sociale controle.
leerlingen in een les zelfstandig laten werken aan korte, welomschreven opdrachten, is een eerste stap op weg naar zelfstandig leren.

Belangrijkste aspecten van zelfstandig leren:

- zelf stellen van haalbare en relevante doelen

- zelf de studietijd indelen en de te ondernemen leeractiviteiten plannen

- zelf zoveel mogelijk dingen onderzoeken en uitplussen

- zelf samenwerking zoeken met medeleerlingen

- tijdig hulp vragen aan de begeleidende docent

- juist gebruik maken van leermiddelen

- de eigen inzet in de gaten houden

- zelf evalueren of een taak tot een bevredigend einde is gebracht

- reflecteren over de toegepaste methode van studeren

- succes of falen toeschrijven aan de juiste oorzaken.

Zelfstandig leren stelt kennisverwerving van leerlingen centraal in plaats van kennisoverdracht door de docent. Leerlingen bouwen dus zelf hun kennis en vaardigheden op, op basis van wat ze al weten en kunnen. Leren doe je zelf, een ander kan het niet voor je doen.
Leren is het zelf construeren van nieuwe kennis op basis van aanwezige voorkennis.

Zelfstandig leren biedt leerlingen meer keuzevrijheid en houdt rekening met verschillen in benodigde leertijd. Leerlingen bepalden tot op zekere hoogte zelf of ze aan bepaalde vakken extra tijd of minder tijd willen besteden. Het impliceert reductie van de tijd die besteed wordt aan frontaal onderwijs.

Dit betekend voor de docent:

- Dat hij minder tijd kwijt is aan het instrueren van hele klassen.

- Groter deel van de leertaak bestaat uit begeleidingstaken, organisatorische activiteiten en terugkoppelingsactiviteiten.

- Er moeten taken ontwikkeld worden die verschillende vakken verbinden. Het zal de samenwerking tussen docenten van verschillende vakken intensiveren.

- Er moet meer context waarin de kennis is opgedaan geplaatst worden.

- Zoeken en samenstellen van leermateriaal zal veel tijd en inventiviteit vergen.

- Grote variatie in het werk zal naar verwachting het plezier in het docentschap vergroten.

Doordat scholen uiteenlopende regels en normen hanteren bij beslissingen over zittenblijven aan een eind van een schooljaar, kan het percentage zittenblijvers per school behoorlijk uiteenlopen. Het is bekend dat nogal wat leerlingen die zijn blijven zitten, zich tot lastige leerlingen ontwikkelen. De zittenblijver is uit de groep vertrouwde leeftijdgenoten geplukt, waardoor vriendschapsbanden worden doorgesneden. Minderwaardigheidsgevoelens en faalangst worden sneller opgeroepen of aangewakkerd.

Zittenblijven heeft niet altijd zoveel zin omdat leerlingen precies dezelfde stof op dezelfde manier uitgelegd krijgen terwijl deze leerling juist individuele aandacht nodig heeft bij bepaalde vakken.

Homogene groepen worden gevormd met de bedoeling begaafde en minder getalenteerde leerlingen onderwijs aan te bieden overeenkomstig hun niveau en mogelijkheden. Deze groepen blijken op de lange termijn een aantal ongewilde neveneffecten te hebben:

- werken fixerend. Leerlingen passen zich aan hun omgeving aan. Schikken zich vlug naar het verwachtingspatroon van de leerkrachten en het niveau en het tempo van de groep.

- zwakke leerlingen presenteren slechter dan in heterogene klassen. Stimulerende invloed van de betere leerlingen ontbreekt.

- zwakke leerlingen krijgen het etiket opgeplakt van slechte presteerders. Bij begaafde leerlingen kunnen gevoelens van superioriteit opgeroepen of versterkt worden.

- homogene groepen bevorderen de instandhouding van frontaal en docentgestuurd onderwijs.