dinsdag 21 september 2010

Hoofdstuk 5 samengevat

Hoofdstuk 5 Beginsituatie

Het is belangrijk om het onderwijs zo goed mogelijk aan te laten sluiten op kenmerken die van doorslaggevende betekenis blijken te zijn voor succes op school. Het is natuurlijk niet doenlijk en ook niet de bedoeling in de planning, uitvoering en evaluatie van het onderwijs rekening te houden met alle unieke kenmerken van leerlingen.

Volgens Bloom worden leerresultaten op school door drie groepen van factoren bepaald:

1. Cognitieve beginkenmerken van de leerling (voorkennis, metacognitie en studievaardigheid) ±50%
- Voorkennis
Nieuwe informatie wordt verwerkt op basis van wat een leerling al weet. Met voorkennis wordt de nieuwe stof eerder beheerst. Voorkennis bevat echter ook incorrecte kennis. Beste manier om misconceptie te corrigeren is de betreffende kennis laten toepassen in gevarieerde praktische probleemsituaties.
-
Metacognitie????
Kennis van het eigen cognitief functioneren:
1. Declaratieve kennis: weten wat je weet en wat je niet weet.
2. Procedurele kennis: weten welke vaardigheden je beheerst
3. Situationele kennis: weten in welke situaties je het effectiefst kunt leren.
Kennis van cognitief ‘zelfmanagement’:
plannen, in de gaten houden, evalueren en bijstellen van de eigen cognitieve processen.

2. Affectieve of motivationele leerling-kenmerken (inzet ,interesse, zelfeffectiviteit en faalangst) ±25%

3. Kwaliteit van het onderwijs (taakgerichte leertijd, kwaliteit leermiddelen en toetsen etc.) ±25%

In beginsel zijn alle leerling-kenmerken in meerdere dan wel mindere mate van belang voor het leren op school. De vele uren dat een jongere zogenaamd lanterfant kan hij innerlijk druk bezig zijn. De jonge mens is intensief bezig met zijn identiteitsvorming.

Getaxeerd begingedrag: verwachte, ingeschatte gedrag

Feitelijk begingedrag: hoe het gedrag daadwerkelijk is.

Kenmerkende eigenschappen van de ‘goede’ leerkracht:

Vriendelijk zijn en belangstelling tonen voor de leerling als persoon, gevoel voor humor hebben, enthousiasme uitstralen, rechtbaardig zijn, kan ‘cognitief congruent??’ uitleggen en geeft regelmatig structurerend commentaar, positieve verwachtingen uiten, tussentijdse samenvattingen geven, inspelen op vragen, opmerkingen en ideeën van leerlingen, leerling op de hoogte houden van vorderingen, vermijden van negatieve kritiek, zorgen voor afwisseling in het lesgeven, inrichten van leersituaties waarin leerlingen zelfstandig kunnen werken.

Beginsituatie van een groep is lastiger in te schatten omdat het niet alleen een optelsom is van individuen maar ook en vooral een totaliteit, waarin alle leden elkaar beïnvloeden. Waardeklimaat kan in een klas van grote invloed zijn op het onderwijzen en leren. Leerlingen met afwijkende waarden kunnen geïsoleerd komen te staan van de klas.

Verschillende werksferen:

1. Ontspannend werksfeer: leraar en leerlingen komen beiden tot hun recht.

2. Onderdrukkende werksfeer: leraar is veel te streng, corrigerend en ontevreden terwijl de leerlingen zich volgzaam gedragen.

3. Agressieve wanorde: leraar beschouwt leerlingen als tegenstanders, die in het algemeen lastig, brutaal, onredelijk en achterbaks zijn. Grote chaos.

4. Tolerante wonorde: leraar voelt zich door de klas tekort gedaan en daardoor verongelijkt. Hij conformeert zich echter liever aan de leerlingen dan dat hij de confrontatie met hen aangaat.

5. Strenge werksfeer: bevat elementen uit de klassensituaties met een ontspannen en een onderdrukkende werksfeer. Leraar vertoont leidinggevend gedrag waarbij hij leerlingen in hun uitingen beperkt. Leerlingen gedragen zich gedisciplineerd en houden zich aan de gestelde regels en normen.

Beginsituatie van de school, aspecten die relevant zijn voor het lesgebeuren en zelfstandig leren: taakverdeling, samenwerkingsrelaties, onderwijskundig leiderschap, contacten met ouders, lesrooster, exameneisen, schoolgrootte, aanwezige leermiddelen.

Leerdomein: verwerven en verwerken van kennis staat op de voorgrond.

Leefdomein: omgang van leraren met leerlingen en van leerlingen onderling.

Situationele gegevens. Tijd heeft invloed op het leren van de leerlingen net zoals actuele gebeurtenissen, temperatuur in de school, voorafgaande of volgende lesuur.

Leerlingen geven de school gemiddeld een 7, dit heeft vooral te maken met het leefdomein, over het leerdomein zijn erg veel klachten.

Middelen ter bepaling van het begingedrag van leerlingen:

· Observatie: beeld wat dan ontstaat is per definitie subjectief. Het daadwerkelijk waarnemen moet zo volledig en objectief mogelijk gebeuren. Interpreteren en oordelen moeten worden opgeschort. Technieken voor het vaststellen van gedrag:
- waargenomen gedrag in telegramstijl noteren
- waargenomen gedrag per vast tijdsinterval in eigen woorden opschrijven
- noteren van opvallende gedragingen
- plaatsen van turven achter een bepaalde categorie van een observatieschema wanneer bepaald gedrag zich voordoet
- aankruisen op een ‘checklist’ met omschrijvingen van gedrag als het betreffende gedrag is waargenomen
- invullen van een beoordelingsschaal, waarop de observator kan aankruisen in welke mate bepaalde gedragingen zich voordoen.
Foutbronnen die voor kunnen komen tijden het interpreteren:

- projecteren: eigenschappen of motieven die iemand bezig anedere toekennen
- niet onderkennen van gecamoufleerde eigenschappen
- invloed van verwachtingen
- verkenning door sympathie of antipathie
- stereotypen
- verwarring van fase-typisch gedrag met persoonseigenschappen
- voorbijzien van situatiegebondenheid van veel gedrag

· Schriftelijke toets

· Mondeling vragen stellen

· Klassengesprek: kennis die leerling over een onderwerp bezitten kun je zo makkelijk achterhalen

· Gesprek met leerling(en)

· Vragenlijst

· Huisbezoek

· Bestudering van leerboeken

· Kennisneming van eerder geleverde prestaties

· Gesprek met collega’s

· Raadplegen van het leerlingendossier

· Gesprek met stagebegeleider

Motivatie:

· Intrinsieke motieven
- Leren omwille van het leren

· Extrinsieke motieven
- leren met persoonlijke voordelen als doel
- leren op basis van sociale identificatie (personen als voorbeeld hebben)
- leren als een streven naar succes of om mislukkingen te vermijden
- leren onder dwang en druk
- leren op grond van plichtsgevoel
- leren op basis van praktische levensdoelen
- leren vanwege eisen van de samenleving.

Drie soorten intrinsieke motivatie:

1. leergierigheid

2. competentie: dingen doen die met aan kan of waar men goed in is

3. zelfbepaling: behoefte aan vrijheid/eigen verantwoordelijkheid

Attribueren: mensen schrijven hun eigen gedrag en dat van anderen toe aan bepaalde oorzaken. Bij attribueren van bepaalde prestatie kan een leerling de volgende reden/oorzaken benoemen:

Aanleg, moeilijkheidsgraag van de taak en kwaliteit van de begeleiding door de docent, getoonde inzet en studeermethode, toeval.

Zelfeffectiviteit: de opvattingen die de leerling over zichzelf heeft hoe goed hij/zij in staat is zich bepaalde kennis en vaardigheden eigen te maken. Het subjectieve oordeel over de eigen capaciteiten is ‘domeinspecifiek’, het verschilt per vak.

Interesse in de leerstof bepaalt mede de inzet die leerlingen bereid zijn te leveren om deze onder de knie te krijgen. Vormgeving en de keuze van de leerstof heeft ook invloed op de getoonde interesse.

Maatregelen die faalangst kunnen helpen verminderen:

· geven van korte, duidelijke opdrachten

· leerlingen laten beginnen met gemakkelijke opdrachten

· leerling regelmatig succeservaringen op laten doen

· veelvuldig positieve persoonsgerichte en taakgerichte terugkoppeling geven

· ruim voldoende de tijd geven om opdrachten uit te voeren

· blijk geven van positieve verwachtingen van de komende prestaties

· zorg voor een ontspannen sfeer in de klas.

Veel leerlingen werken ongeconcentreerd en weinig inefficiënt. Om dit te verbeteren bestaat er de PQ4R methode:

· Preview: je vooraf oriënteren

· Questions: vragen stellen

· Read: lees

· Reflect: denk er over na

· Recite: vertel het in eigen woorden

· Revies: recapituleer

Het verdient aanbeveling nu en dan tijdens lessen en bij de begeleiding van zelfstandig leren aandacht te besteden aan de wijze waarop is geleerd.

Voor effectief zelfstandig leren moet bij leerling de idee postvatten dat ze op eigen kracht veel kunnen bereiken door zich in te zetten.

1 opmerking:

Tolodo zei

Metacognitie is in wezen uit te leggen als 'kennis van het kennen'.

Wikipedia: Meta- is in het Nederlands en in veel andere Europese talen een voorvoegsel dat betreffende het onderwerp zelf betekent: