dinsdag 28 september 2010
Eindexamenfilmpjes
dinsdag 21 september 2010
Hoofdstuk 5 samengevat
Hoofdstuk 5 Beginsituatie
Het is belangrijk om het onderwijs zo goed mogelijk aan te laten sluiten op kenmerken die van doorslaggevende betekenis blijken te zijn voor succes op school. Het is natuurlijk niet doenlijk en ook niet de bedoeling in de planning, uitvoering en evaluatie van het onderwijs rekening te houden met alle unieke kenmerken van leerlingen.
Volgens Bloom worden leerresultaten op school door drie groepen van factoren bepaald:
1. Cognitieve beginkenmerken van de leerling (voorkennis, metacognitie en studievaardigheid) ±50%
- Voorkennis
Nieuwe informatie wordt verwerkt op basis van wat een leerling al weet. Met voorkennis wordt de nieuwe stof eerder beheerst. Voorkennis bevat echter ook incorrecte kennis. Beste manier om misconceptie te corrigeren is de betreffende kennis laten toepassen in gevarieerde praktische probleemsituaties.
- Metacognitie????
Kennis van het eigen cognitief functioneren:
1. Declaratieve kennis: weten wat je weet en wat je niet weet.
2. Procedurele kennis: weten welke vaardigheden je beheerst
3. Situationele kennis: weten in welke situaties je het effectiefst kunt leren.
Kennis van cognitief ‘zelfmanagement’:
plannen, in de gaten houden, evalueren en bijstellen van de eigen cognitieve processen.
2. Affectieve of motivationele leerling-kenmerken (inzet ,interesse, zelfeffectiviteit en faalangst) ±25%
3. Kwaliteit van het onderwijs (taakgerichte leertijd, kwaliteit leermiddelen en toetsen etc.) ±25%
In beginsel zijn alle leerling-kenmerken in meerdere dan wel mindere mate van belang voor het leren op school. De vele uren dat een jongere zogenaamd lanterfant kan hij innerlijk druk bezig zijn. De jonge mens is intensief bezig met zijn identiteitsvorming.
Getaxeerd begingedrag: verwachte, ingeschatte gedrag
Feitelijk begingedrag: hoe het gedrag daadwerkelijk is.
Kenmerkende eigenschappen van de ‘goede’ leerkracht:
Vriendelijk zijn en belangstelling tonen voor de leerling als persoon, gevoel voor humor hebben, enthousiasme uitstralen, rechtbaardig zijn, kan ‘cognitief congruent??’ uitleggen en geeft regelmatig structurerend commentaar, positieve verwachtingen uiten, tussentijdse samenvattingen geven, inspelen op vragen, opmerkingen en ideeën van leerlingen, leerling op de hoogte houden van vorderingen, vermijden van negatieve kritiek, zorgen voor afwisseling in het lesgeven, inrichten van leersituaties waarin leerlingen zelfstandig kunnen werken.
Beginsituatie van een groep is lastiger in te schatten omdat het niet alleen een optelsom is van individuen maar ook en vooral een totaliteit, waarin alle leden elkaar beïnvloeden. Waardeklimaat kan in een klas van grote invloed zijn op het onderwijzen en leren. Leerlingen met afwijkende waarden kunnen geïsoleerd komen te staan van de klas.
Verschillende werksferen:
1. Ontspannend werksfeer: leraar en leerlingen komen beiden tot hun recht.
2. Onderdrukkende werksfeer: leraar is veel te streng, corrigerend en ontevreden terwijl de leerlingen zich volgzaam gedragen.
3. Agressieve wanorde: leraar beschouwt leerlingen als tegenstanders, die in het algemeen lastig, brutaal, onredelijk en achterbaks zijn. Grote chaos.
4. Tolerante wonorde: leraar voelt zich door de klas tekort gedaan en daardoor verongelijkt. Hij conformeert zich echter liever aan de leerlingen dan dat hij de confrontatie met hen aangaat.
5. Strenge werksfeer: bevat elementen uit de klassensituaties met een ontspannen en een onderdrukkende werksfeer. Leraar vertoont leidinggevend gedrag waarbij hij leerlingen in hun uitingen beperkt. Leerlingen gedragen zich gedisciplineerd en houden zich aan de gestelde regels en normen.
Beginsituatie van de school, aspecten die relevant zijn voor het lesgebeuren en zelfstandig leren: taakverdeling, samenwerkingsrelaties, onderwijskundig leiderschap, contacten met ouders, lesrooster, exameneisen, schoolgrootte, aanwezige leermiddelen.
Leerdomein: verwerven en verwerken van kennis staat op de voorgrond.
Leefdomein: omgang van leraren met leerlingen en van leerlingen onderling.
Situationele gegevens. Tijd heeft invloed op het leren van de leerlingen net zoals actuele gebeurtenissen, temperatuur in de school, voorafgaande of volgende lesuur.
Leerlingen geven de school gemiddeld een 7, dit heeft vooral te maken met het leefdomein, over het leerdomein zijn erg veel klachten.
Middelen ter bepaling van het begingedrag van leerlingen:
· Observatie: beeld wat dan ontstaat is per definitie subjectief. Het daadwerkelijk waarnemen moet zo volledig en objectief mogelijk gebeuren. Interpreteren en oordelen moeten worden opgeschort. Technieken voor het vaststellen van gedrag:
- waargenomen gedrag in telegramstijl noteren
- waargenomen gedrag per vast tijdsinterval in eigen woorden opschrijven
- noteren van opvallende gedragingen
- plaatsen van turven achter een bepaalde categorie van een observatieschema wanneer bepaald gedrag zich voordoet
- aankruisen op een ‘checklist’ met omschrijvingen van gedrag als het betreffende gedrag is waargenomen
- invullen van een beoordelingsschaal, waarop de observator kan aankruisen in welke mate bepaalde gedragingen zich voordoen.
Foutbronnen die voor kunnen komen tijden het interpreteren:
- projecteren: eigenschappen of motieven die iemand bezig anedere toekennen
- niet onderkennen van gecamoufleerde eigenschappen
- invloed van verwachtingen
- verkenning door sympathie of antipathie
- stereotypen
- verwarring van fase-typisch gedrag met persoonseigenschappen
- voorbijzien van situatiegebondenheid van veel gedrag
· Schriftelijke toets
· Mondeling vragen stellen
· Klassengesprek: kennis die leerling over een onderwerp bezitten kun je zo makkelijk achterhalen
· Gesprek met leerling(en)
· Vragenlijst
· Huisbezoek
· Bestudering van leerboeken
· Kennisneming van eerder geleverde prestaties
· Gesprek met collega’s
· Raadplegen van het leerlingendossier
· Gesprek met stagebegeleider
Motivatie:
· Intrinsieke motieven
- Leren omwille van het leren
· Extrinsieke motieven
- leren met persoonlijke voordelen als doel
- leren op basis van sociale identificatie (personen als voorbeeld hebben)
- leren als een streven naar succes of om mislukkingen te vermijden
- leren onder dwang en druk
- leren op grond van plichtsgevoel
- leren op basis van praktische levensdoelen
- leren vanwege eisen van de samenleving.
Drie soorten intrinsieke motivatie:
1. leergierigheid
2. competentie: dingen doen die met aan kan of waar men goed in is
3. zelfbepaling: behoefte aan vrijheid/eigen verantwoordelijkheid
Attribueren: mensen schrijven hun eigen gedrag en dat van anderen toe aan bepaalde oorzaken. Bij attribueren van bepaalde prestatie kan een leerling de volgende reden/oorzaken benoemen:
Aanleg, moeilijkheidsgraag van de taak en kwaliteit van de begeleiding door de docent, getoonde inzet en studeermethode, toeval.
Zelfeffectiviteit: de opvattingen die de leerling over zichzelf heeft hoe goed hij/zij in staat is zich bepaalde kennis en vaardigheden eigen te maken. Het subjectieve oordeel over de eigen capaciteiten is ‘domeinspecifiek’, het verschilt per vak.
Interesse in de leerstof bepaalt mede de inzet die leerlingen bereid zijn te leveren om deze onder de knie te krijgen. Vormgeving en de keuze van de leerstof heeft ook invloed op de getoonde interesse.
Maatregelen die faalangst kunnen helpen verminderen:
· geven van korte, duidelijke opdrachten
· leerlingen laten beginnen met gemakkelijke opdrachten
· leerling regelmatig succeservaringen op laten doen
· veelvuldig positieve persoonsgerichte en taakgerichte terugkoppeling geven
· ruim voldoende de tijd geven om opdrachten uit te voeren
· blijk geven van positieve verwachtingen van de komende prestaties
· zorg voor een ontspannen sfeer in de klas.
Veel leerlingen werken ongeconcentreerd en weinig inefficiënt. Om dit te verbeteren bestaat er de PQ4R methode:
· Preview: je vooraf oriënteren
· Questions: vragen stellen
· Read: lees
· Reflect: denk er over na
· Recite: vertel het in eigen woorden
· Revies: recapituleer
Het verdient aanbeveling nu en dan tijdens lessen en bij de begeleiding van zelfstandig leren aandacht te besteden aan de wijze waarop is geleerd.
Voor effectief zelfstandig leren moet bij leerling de idee postvatten dat ze op eigen kracht veel kunnen bereiken door zich in te zetten.
zondag 19 september 2010
Speech..
zondag 12 september 2010
Samenvatting H1 t/m 3 lesgeven en zelfstandig leren Titus Geerligs&Tjike van der Veen
Geerligs- Lesgeven en zelfstandig leren
Hoofdstuk 1 Inleiding
Docentgestuurde manier van lesgeven:
1. Uniform.
Leerling verschillen worden genegeerd. Kennisoverdracht vindt plaats als eenrichtingsverkeer. Leerboek en bord staan centraal.
2. Gevarieerd
Er wordt van de leerlingen gevraagd gelijke doelen binnen een gelijk tijdsbestek te bereiken. Docent gebruikt verschillende werkvormen en leermiddelen. Sleur van de dag wordt doorbroken.
Leerling-gestuurde manier van lesgeven:
1. Interne differentiatie
Lesgeven wordt toegesneden op verschillende leerlingen. Leerlingen volgen één door de leraar uitgestippelde leerroute. Hoofddoel is dat zoveel mogelijk leerlingen de kerndoelen bereiken. Doelen worden per leerling bepaald.
2. Zelfstandig leren
Docent begeleidt op afstand. Leerlingen kiezen zelf de leerdoelen, leeractiviteiten, medeleerlingen, leermiddelen en toetsen etc. Biedt de mogelijkheid om tegemoet te komen aan verschillen tussen leerlingen.
Belangrijke redenen om over te gaan tot het nieuwe leren:
· Inspelen op verschillen tussen leerlingen in dezelfde klas. Meer aandacht voor ‘sturing’ van het leerproces door de leerling zelf.
· Docentgestuurd onderwijs bevoordeelt reproductief en passief leren. Voorbeeld: docent verteld dat de hoofdstad van Nederland Amsterdam is, volgende les vraagt de docent: Wat is de hoofdstad van Nederland? Leerling: Amsterdam. Zelfstandig leren is een constructief en zelfgestuurd proces. Kennis en vaardigheden zijn het resultaat van mentale activiteiten van de leerling zelf.
· Leerlingen moeten leerprocessen zelf plannen, controleren en sturen. Kerntaak van de docent wordt leersituaties inrichten waarin leerlingen zelfstandig kennis en vaardigheden kunnen verwerven en toepassen.
· In praktijksituaties is het gezamenlijk werken en zoeken naar oplossingen van problemen gangbaar.
· Er wordt steeds meer nadruk gelegd op het toepassen van leerstof in verschillende gebruikssituaties.
· Kennis veroudert snel en het is daarom geboden de leerlingen ook algemene vaardigheden te doen verwerven waarmee ze later bij kunnen blijven en over kennis kunnen communiceren.
· Samenhang tussen inhouden uit verschillende vakken komen aan bod.
Hoofdstuk 2 Lesgeven
Hoewel voldoende vakkennis een noodzakelijke voorwaarde is om een goede leerkracht te worden, hoeft het geen voldoende voorwaarde te zijn. Ongetwijfeld vormen vakkennis, het beschikken over bepaalde persoonseigenschappen en enige ervaring een onmisbare basis voor goed onderwijzen.
Lessituaties variëren van vak tot vak, van klas tot klas, van school tot school en van leerkracht tot leerkracht.
Lesgeven is niet enkel een verstandelijke aangelegenheid. Het is ook een tussenmenselijk gebeuren met alle daaraan verbonden gevoelsaspecten.
Sleutelvragen om een les weloverwogen te plannen en erover te reflecteren:
1. Welke leerdoelen heb ik op het oog?
2. Welk begingedrag bezitten de leerlingen gelet op de beoogde leerdoelen?
3. Hoe differentieer ik? (Hoe speel ik in op verschillen bij leerlingen).
4. Welke werkvormen en groeperingvormen gebruik ik?
5. Welke leermiddelen zet ik in.
6. Welke didactische volgorde breng ik aan?
7. Hoe en wanneer bepaal ik de leerresultaten?
8. Hoe faseer ik de les wat de tijd betreft?
9. Hoe motiveer ik de leerlingen zoveel mogelijk?
10. Hoe zorg ik voor een goede sfeer in de klas?
Vakkenintegratie: vakgrenzen zijn doorbroken en leerstof is van de betreffende vakken samengevoegd tot een geheel.
Vakkencoördinatie: vakgrenzen blijven bestaan maar er is toch gepoogd diverse leerstofonderdelen van vakken die verwant zijn zo goed mogelijk bij elkaar te laten aansluiten.
Het lijkt erop dat het leraarschap in vergelijking met vroeger zwaarder is geworden. Leerlingen zijn mondiger en minder gezeglijk geworden. Prestaties van de docent worden voor een belangrijk deel afgemeten aan prestaties die leerlingen leveren. Omdat het opleidingsniveau van de bevolking enorm is gestegen, bemoeien ouders zich actiever met de school en stellen zich veeleisender op.
Wellicht zal meer aandacht voor zelfstandig leren in de school de psychische belasting die gepaard gaat met het lesgeven aan volle klassen doen afnemen en het routinematig didactisch handelen doorbreken. De docent zal zijn energie doelmatiger en gevarieerder kunnen aanwenden en aldus meer bevrediging in zijn dagelijkse werk ervaren.
Hoofdstuk 3 Differentiatie en zelfstandig leren
Differentiatie in het onderwijs krijgt op vier wijzen gestalte:
1. Institutionele differentiatie
Organisatie van het schoolsysteem in scholen van uiteenlopend niveau en karakter. In de afzonderlijke schooltypen zijn de leerlingen gehomogeniseerd op basis van capaciteiten, voorkennis en belangstelling.
2. Differentiatie op schoolniveau
Heeft betrekking op de keuze van vakkenpakketten, profielgebonden programma’s, niveaudifferentiatie bij examens, groeperingsvormen van leerlingen en zittenblijven. Er wordt geprobeerd het onderwijs aan te sluiten op verschillen in capaciteiten, belangstelling en bestemmingsvoorkeur.
3. Differentiatie binnen de klas
Om goed te kunnen inspelen op verschillen tussen leerlingen in (voor)kennis en belangstelling, wordt de leerstof onderscheiden in basisstof en differentiële leerstof en varieert de docent qua werkvormen, leermiddelen en evaluatietechnieken.
Gaat niet alleen om optimalisering van het cognitieve leren van alle leerlingen. Het heeft ook motivationele en sociale oogmerken.
4. Zelfstandig en samenwerkend leren
Leerlingen meer zelfstandig laten leren loopt als een rode draad door de plannen voor onderwijsvernieuwing: leerlingen moeten meer zelf dingen uitzoeken, minder leunen op de docent.
Zelfstandig leren en samenwerkend leren kunnen goed gecombineerd worden. Samen leren is leerzaam. De groep biedt een sociale steun en zorgt voor sociale controle.
leerlingen in een les zelfstandig laten werken aan korte, welomschreven opdrachten, is een eerste stap op weg naar zelfstandig leren.
Belangrijkste aspecten van zelfstandig leren:
- zelf stellen van haalbare en relevante doelen
- zelf de studietijd indelen en de te ondernemen leeractiviteiten plannen
- zelf zoveel mogelijk dingen onderzoeken en uitplussen
- zelf samenwerking zoeken met medeleerlingen
- tijdig hulp vragen aan de begeleidende docent
- juist gebruik maken van leermiddelen
- de eigen inzet in de gaten houden
- zelf evalueren of een taak tot een bevredigend einde is gebracht
- reflecteren over de toegepaste methode van studeren
- succes of falen toeschrijven aan de juiste oorzaken.
Zelfstandig leren stelt kennisverwerving van leerlingen centraal in plaats van kennisoverdracht door de docent. Leerlingen bouwen dus zelf hun kennis en vaardigheden op, op basis van wat ze al weten en kunnen. Leren doe je zelf, een ander kan het niet voor je doen.
Leren is het zelf construeren van nieuwe kennis op basis van aanwezige voorkennis.
Zelfstandig leren biedt leerlingen meer keuzevrijheid en houdt rekening met verschillen in benodigde leertijd. Leerlingen bepalden tot op zekere hoogte zelf of ze aan bepaalde vakken extra tijd of minder tijd willen besteden. Het impliceert reductie van de tijd die besteed wordt aan frontaal onderwijs.
Dit betekend voor de docent:
- Dat hij minder tijd kwijt is aan het instrueren van hele klassen.
- Groter deel van de leertaak bestaat uit begeleidingstaken, organisatorische activiteiten en terugkoppelingsactiviteiten.
- Er moeten taken ontwikkeld worden die verschillende vakken verbinden. Het zal de samenwerking tussen docenten van verschillende vakken intensiveren.
- Er moet meer context waarin de kennis is opgedaan geplaatst worden.
- Zoeken en samenstellen van leermateriaal zal veel tijd en inventiviteit vergen.
- Grote variatie in het werk zal naar verwachting het plezier in het docentschap vergroten.
Doordat scholen uiteenlopende regels en normen hanteren bij beslissingen over zittenblijven aan een eind van een schooljaar, kan het percentage zittenblijvers per school behoorlijk uiteenlopen. Het is bekend dat nogal wat leerlingen die zijn blijven zitten, zich tot lastige leerlingen ontwikkelen. De zittenblijver is uit de groep vertrouwde leeftijdgenoten geplukt, waardoor vriendschapsbanden worden doorgesneden. Minderwaardigheidsgevoelens en faalangst worden sneller opgeroepen of aangewakkerd.
Zittenblijven heeft niet altijd zoveel zin omdat leerlingen precies dezelfde stof op dezelfde manier uitgelegd krijgen terwijl deze leerling juist individuele aandacht nodig heeft bij bepaalde vakken.
Homogene groepen worden gevormd met de bedoeling begaafde en minder getalenteerde leerlingen onderwijs aan te bieden overeenkomstig hun niveau en mogelijkheden. Deze groepen blijken op de lange termijn een aantal ongewilde neveneffecten te hebben:
- werken fixerend. Leerlingen passen zich aan hun omgeving aan. Schikken zich vlug naar het verwachtingspatroon van de leerkrachten en het niveau en het tempo van de groep.
- zwakke leerlingen presenteren slechter dan in heterogene klassen. Stimulerende invloed van de betere leerlingen ontbreekt.
- zwakke leerlingen krijgen het etiket opgeplakt van slechte presteerders. Bij begaafde leerlingen kunnen gevoelens van superioriteit opgeroepen of versterkt worden.
- homogene groepen bevorderen de instandhouding van frontaal en docentgestuurd onderwijs.